We zien iemand een drukke weg oversteken. Automobilisten remmen
toeterend af, en wonder-boven-wonder bereikt hij ongedeerd de overkant.
Wat bezielt die man? De meesten van ons zoeken de verklaring
automatisch in zijn karakter: die man moet wel buitengewoon roekeloos
van aard zijn. Als hij was aangereden, was het zijn eigen schuld
geweest.
Vanuit het oogpunt van de voetganger kan de situatie er heel anders
uitzien. Het is bijvoorbeeld een weg waar auto's niet harder dan 40 km
per uur mogen rijden. Hij kent de situatie, steekt hier elke dag over
en er gebeurt nooit wat. Iets verderop is een stoplicht zodat de meeste
automobilisten toch al afremmen. Hoezo roekeloos? Als er een ongeluk
gebeurt, is het niet zijn schuld, vindt hij.
Deze verschillen in optiek tussen degene die iets doet en degene die
het ziet gebeuren, zijn bijna een wetmatigheid. Bij gebeurtenissen die
anderen overkomen, leggen we de oorzaak bij voorkeur bij de persoon en
onderschatten we systematisch de factoren die in de situatie ook van
invloed zijn op wat er gebeurt.
Dit staat in tegenstelling tot het aanwijzen van oorzaken voor wat
onszelf overkomt. Daarin ligt altijd meer de nadruk op externe
oorzaken: de omstandigheden of het toeval.
Vanwege de alomtegenwoordigheid van deze inschattingsvoorkeur spreekt
men wel van de fundamentele attributiefout. Het is een universele
menselijke eigenschap dat we in het zoeken van een verklaring voor een
gebeurtenis het aandeel van de handelende persoon, zijn motieven of
zijn karakter, overschatten.
Fundamentele attributiefout
Zelfs als we weten dat het ook aan de situatie kan liggen, zijn we tot
deze vertekeningen in de waarneming geneigd. Dit bleek bijvoorbeeld uit
een experiment waarin studenten twee aan twee de opdracht kregen een
quiz na te spelen. Daartoe werd de ene student tot quizmaster gemaakt,
de andere tot deelnemer. De quizmaster mocht vragen stellen op een
gebied waarin hij zelf goed thuis was, wat natuurlijk tot gevolg had
dat de ander de meeste vragen niet wist te beantwoorden.
De 'quizzes' werden bijgewoond door proefpersonen die wisten dat het om
een rollenspel ging. Na afloop moesten zij beoordelen hoeveel algemene
kennis de quizmaster had en hoeveel de deelnemer. Het oordeel viel
onveranderd ten gunste van de quizmaster uit: de deelnemers waren
'dommer' dan de quizmasters.
Dus zelfs als duidelijk is dat de uitslag bepaald wordt door de rol die
aan iemand is toegekend, en niet door de werkelijke verschillen in
intelligentie of kennis, blijken de toeschouwers sterk bevooroordeeld
te zijn in hun mening.
Onvolledige informatie
De verklaring van de fundamentele attributiefout wordt gezocht in het
feit dat we nu eenmaal niet alle omstandigheden kennen. Bij onvolledige
informatie is de meest simpele heuristiek om af te gaan op wie en wat
we zien: de persoon die de gebeurtenis 'veroorzaakt'. Persoon en
handeling zijn de opvallende karakteristieken, zij vormen in de
perceptie een causale eenheid en de andere factoren dringen zich niet
op. Het heeft ook niets te maken met onze houding tegenover de ander,
het is een zuivere vertekening in de waarneming. Sommige onderzoekers
spreken dan ook liever van een bias (vertekening) dan van een 'fout'.
De bias wordt nog versterkt doordat persoon en handeling linguïstisch
sterk verbonden zijn: we noemen het oversteken roekeloos, evenals de
voetganger, maar er is geen term om de situatie die dit gedrag uitlokt
te beschrijven. We noemen iemand genereus als hij een genereuze gift
aan een liefdadig doel schenkt, en een ander knap als hij een knappe
prestatie levert. Ook in deze gevallen is er geen label voor de
situatie die het genereuze gedrag of de knappe prestatie mogelijk maakt.
Daartegenover staat dat we ons eigen gedrag zelden in termen van onze
eigenschappen beschrijven, maar dat we dan eerder allerlei andere
oorzaken noemen.
Het is alsof de taal de waarneming bepaalt.
Een Westerse manier van denken?
Hoe 'fundamenteel' deze bias in het verklaren van gedrag is, is
overigens nog wel de vraag. Volgens sommige onderzoekers is het een
typisch Westerse manier van denken. Kinderen in Westerse landen maken
zich deze manier van denken, waarin dus disproportioneel aandacht wordt
geschonken aan personen en hun eigenschappen, meer eigen dan
bijvoorbeeld kinderen in India die in de Hindoeïstische cultuur
opgroeien. Daarin zijn de externe, niet-persoonsgebonden factoren een
belangrijk referentiepunt in het verklaren van gebeurtenissen.
Verder zijn er ook uitzonderingen: soms hebben mensen de neiging het
tegenovergestelde te doen en juist wel het accent op de omstandigheden
te leggen, met name wanneer iemand zich heel anders gedraagt dan te
verwachten was. Wanneer iemand bijvoorbeeld een goede baan krijgt
aangeboden en die vervolgens niet accepteert, zijn we benieuwd naar de
omstandigheden die tot deze beslissing hebben geleid.
En ten slotte: als we van tevoren gewaarschuwd zijn voor de
attributiefout en daardoor gespitst zijn op situationele factoren,
zullen we hem niet zo snel maken. Zo flexibel zijn we nu ook wel weer.