Iedereen die 's nachts een volle maan ziet die vlak boven de horizon staat, valt voor de maanillusie: wat een enorme ballon hangt daar boven de aarde. Dezelfde maan, maar dan hoog aan de hemel gezien, lijkt een stuk kleiner.
Toch is het beeld dat op ons netvlies valt even groot, want gezien de afstand tussen aarde en maan maakt het geen verschil onder welke hoek je op aarde de maan bekijkt.
De maanillusie heeft de mensheid al eeuwenlang geïntrigeerd. De vroegste gevonden beschrijving is van de Griekse astronoom Ptolemaeus uit de tweede eeuw voor Chr. Maar ook Leonardo da Vinci, Rene Descartes en Christiaan Huygens hielden zich ermee bezig.
De verklaringen voor de maanillusie lopen uiteen. Sommigen zeggen dat het aan een verschil in kleur en helderheid ligt of aan een verschil in focus van de ogen. In experimenten met een kunstmatige maan zijn die veronderstellingen definitief onjuist gebleken.
Een andere verklaring is dat we de maan aan de horizon samen met bomen en gebouwenwaarnemen waardoor we ze onwillekeurig vergelijken. Voor bomen en gebouwen passen we automatisch een correctie toe: een flatgebouw in de verte lijkt klein maar is in werkelijkheid tien verdiepingen hoog.
Wanneer we dezelfde correctie op de maan toepassen die in de verte tussen de flatgebouwen hangt, wordt dat een gigantisch grote maan. Bekijken we echter dezelfde maan hoog boven ons hoofd, dan ontbreken dergelijke ankerpunten.
Maar de maanillusie treedt ook op boven zee of boven een zandwoestijn, waar geen objecten het gezichtsveld markeren. We zien alleen de golfslag of de rimpels in het zand.
De afstand tot de horizon
De beste verklaring is dat we de afstand tot de horizon afleiden van het 'gevulde terrein' dat tussen ons en de horizon ligt. Dat terrein kan ook een zand- of watervlakte zijn. Voor ons is de horizon mijlenver weg. De maan boven de horizon zien we dus ook als mijlenver weg.
De afstand tot de hemelkoepel boven ons kunnen we echter moeilijk inschatten, er ontbreekt een tussenliggend 'terrein' om ons enig idee van afstand te geven. Door die lege ruimte schatten we de afstand tot de maan boven ons kleiner in.
De hersenen reageren nu op het feit dat de twee manen een even groot beeld op het netvlies hebben en concluderen dat de maan boven de horizon - gezien die afstand - enorm groot moet zijn. We 'zien' de maan boven ons hoofd dan als kleiner dan de maan aan de horizon.
Ondersteboven kijken
In de jaren zestig van de twintigste eeuw deed een jonge student, Lloyd Kaufman, en zijn mentor Irvin Rock verschillende experimenten om deze verklaring te testen.
Een van de proeven was het gezichtsveld met prisma's 180° te draaien, zodat de proefpersonen de aarde en de horizon ondersteboven zagen. Bekend is dat daardoor afstanden moeilijker in te schatten zijn. De maanillusie werd inderdaad minder.
Hetzelfde effect is te verkrijgen als je jezelf vooroverbuigt en tussen je benen door naar de maan aan de horizon kijkt: de illusie wordt minder.
Vader en zoon Kaufman
Dertig jaar later deed Kaufman met zijn zoon James nog een proef waarmee op directe wijze, via een computermanipulatie, de geschatte afstanden tot de twee manen werden vergeleken.
De afstand tot de maan aan de horizon werd inderdaad groter ingeschat dan de afstand tot de maan boven ons.
En wanneer van twee objecten met dezelfde projectie op het netvlies het ene verderweg lijkt te staan dan het andere, zullen de hersenen automatisch concluderen dat het veraf gelegen object ook groter is.
Klik hier om het totale onderzoeksverslag van vader en zoon Kaufman te lezen.